Tegen de tijd dat ik van de MULO afkwam, had ik mij voorgenomen dat ik wilde gaan varen. Het liefst meteen, maar met een diploma op zak zou toch meer perspectief bieden. Stuurman kon ik niet worden, want ik droeg een bril en werktuigkundige wilde ik niet worden. En wat bleef er dan over.... de opleiding tot Radio-Officier ter Koopvaardij. Omdat ik in Middelburg woonde, lag het voor de hand dat ik naar de zeevaartschool de "De Ruyterschool" aan de Boulevard te Vlissingen zou gaan. Aanvang van het schooljaar was 15 augustus 1967. Ik kan mij van die dag niet zo veel meer herinneren. Wat ik nog wel weet, is dat de nieuwe leerlingen een uniform kregen aangemeten. Daartoe waren verschillende vertegenwoordigers van zaken, die gespecialiseerd waren in uniformen, op school aanwezig. Bij binnenkomst werden de leerlingen onmiddellijk door één van de heren in de kraag gevat om een uniform aan te smeren. Ik viel in handen van een kledingzaak aan het Bellamypark. De naam is mij ontschoten.

 

Ook kregen we die dag een monsterboekje van de school. Daarin stond het reglement van orde. Verder was er ruimte voor aantekeningen over het gedrag en de vorderingen op school. Het reglement van orde leek erg streng als je dat voor het eerst doorlas. In de praktijk viel het best mee. Je moest je aan bepaalde regels houden. Daar werd nauwkeurig op gelet. Art. 2 zei: "De leerling dient in houding en gedrag steeds tot uiting te laten komen, dat hij toekomstig koopvaardij-officier is."

 

 

Vermakelijk vonden wij art. 10: 

"De leerling dient zich de volgende gedragsregels eigen te maken:

 

 a.   in gesprek met ouderen rechtop staan, geen handen in de zak of een brandende sigaret of pijp in de mond houden;

 b.  ouderen eerst groeten en niet afwachten tot er gegroet wordt; bij het groeten niet blijven zitten, tegen een muur blijven leunen of de handen in de zak houden;

 c.   zich niet in een gesprek tussen ouderen mengen zonder daarin door een vraag betrokken te worden;

 d.  ouderen of dames steeds laten voorgaan (behalve bij het oplopen van een trap) en in voorkomende gevallen rechts laten lopen;

 e.   behulpzaam zijn voor anderen, b.v. bij het openen van een deur enz.;

 f.   geen vloeken en ruwe taal gebruiken omdat dit aanstoot geeft en onmacht doet blijken;

 g.  nooit een vertrek binnentreden met een brandende sigaret of pijp; de aanwezige(n) groeten door te salueren en daarna de pet onder de linkerarm te nemen;

 h.   nooit verlegen zijn, maar wel bescheiden.

 i.   niet bang zijn voor onbekendheid met bepaalde beleefdheidsvormen; overtredingen hiervan zijn nooit stotend zolang blijk gegeven wordt van een zekere innerlijke beschaving.

 

Zo waren er ook nog regels m.b.t. de kleding, de regels op school en de regels op het internaat. Ik zat niet op het internaat, want ik woonde in Middelburg. Zij die op Walcheren woonden mochten niet op het internaat. Zij die in de rest van Zeeland woonden mochten wel, maar hoefden niet. Zij die buiten Zeeland woonden moesten op het internaat.

Op het uiterlijk werd ook gelet. Regelmatig stond directeur Brouwer of onder-directeur de Kubber aan de trap om te controleren of men er wel netjes uitzag en het uniform correct werd gedragen. Lange haren waren uit den boze. Getracht werd met strak naar achter te kammen dat te verdoezelen, maar dat lukte meestal niet. Als je gesnapt werd, moest je direct naar de kapper. Je kreeg dan strafpunten voor onverzorgd uiterlijk. Als je dan terug kwam van de kapper, kreeg je ook nog eens strafpunten voor te laat komen. Niet correct gekleed zijn, leverde ook strafpunten op. Ik had op mijn brommer altijd de pet tussen mijn jas. Werd je echter gezien door de directeur dan wachtte deze je al op bij de trap met de mededeling om in de pauze op zijn bureau te verschijnen.

Strafpunten (in het monsterboekje conduitepunten genoemd) kreeg je voor:

 

A (1-10) ongeoorloofd verzuim

B (2-5) bekeuringen

D (5-10) alcoholmisbruik

K (1-5) niet correct gekleed

L (1-3) te laat komen

OS (1-10) ordeverstoring school

OI (1/10) ordeverstoring internaat

OB (1-10) ordeverstoring stad

R (1-3) overtreding rookverbod

S (2-5) studieverzuim

T (1-2) niet op tijd (inleveren papieren e.d.)

U (2-5) uit les verwijderd

V (2-5) verlofovertreding

Bij 25 en 40 punten werd je een dag van school gestuurd om thuis het monsterboekje te laten aftekenen. Bij 50 punten werd je van school verwijderd. Zij die op het internaat zaten hadden meer kansen op strafpunten dan zij die thuis verbleven. Toch was voor beiden het maximum 50 punten. Niet helemaal eerlijk dus.

 

Het kan verkeren.

Ja, waerlijck, de instellinghe van ons jongvolk baert ons inderdaed sorghen. Ick bedoel hiermede in het bysonder de schandelijcke neighinge

ende ghewoonte de haeren so kort ghesneden te draegen. Ook Admirael Tromp adviseerde mij datter op sijne schepen van dese schelmen vaeren.

Admirael de Ruyter (1665)

Dit beeld geeft een leerling weer van de zeevaartschool te Vlissingen in het tot 1988 gebruikelijke uniform.

Vanwege het pet embleem werden de leerlingen in de stad 'blikken' genoemd.

 

(Foto: Frank Viergever, Vlissingen)

(Beeld ontworpen door Jan Haas)

 

We begonnen de opleiding met 24 leerlingen waarvan er al heel snel 2 afvielen. Hun namen weet ik niet meer. Op het eerste tussenrapport staan 22 namen. Onze klassenleraar werd dhr. Glerum, die ons ook het seinen en opnemen bijbracht. Alle lessen werden gevolgd op de 2e verdieping van de school m.u.v. lichamelijke opvoeding. Dat kregen we in de sporthal bij het internaat of in de gymnastiekzaal van de dependance, even verderop op de boulevard. Ook de praktijkoefeningen (knopen en splitsen) werden elders in het gebouw gegeven.

 

Negentig procent van de tijd zaten we in lokaal 21 (seinen/opnemen) en lokaal 22 (radiokunde, wiskunde en voorschriften). Scheepskennis, maatschappijleer, Engels, praktijk radio, aardrijkskunde en Nederlands werden meestal ook in één van deze twee lokalen gegeven of in één van de overige lokalen op de 2e verdieping. Laat ik nog wat meer ingaan op het lesrooster van de 1e klas. Ik bezit dat rooster nog. Zoals gezegd gaf dhr. Glerum de lessen in seinen en opnemen. Liefst 12 uur in de week. Lokaal 21 was 2 maal zo groot als de andere lokalen. Rijen tafels achter elkaar waar 4 of 5 man aan zaten met allemaal een eigen seinsleutel. Voorin het lokaal was links een deur naar een soort opslaghok dat vol stond met oude apparatuur die door Glerum af en toe werd gedemonstreerd. Later besefte ik dat daar spullen stonden waar een museum nu veel geld voor zou betalen. O.a. een vonkenzender in houten kist. Maar goed, seinen en opnemen was het belangrijkste voor de marconisten in opleiding. Iedereen weet dat het morse-alfabet is opgebouwd uit punten en strepen. Tellen en maathouden was heel belangrijk om een mooi schrift te krijgen. De punt duurde 1 tel. De streep was drie tellen. De tussenruimte tussen punten en/of strepen in één letter was ook 1 tel. De tussenruimte tussen 2 letters was 3 tellen en de tussenruimte tussen twee woorden was 7 tellen. We begonnen met de letters die uitsluitend uit punten bestaan, n.l. de "e", "i", "s", "h" en "5"; resp. 1, 2, 3, 4 en 5 punten. Hardop tellen, waarbij Glerum de maat aangaf door met een schroevendraaier op de tafel te slaan. Eindeloos herhalen tot die letters er in zaten. Dan volgden de letters die uitsluitend uit strepen bestaan, n.l. de "t", "m", "o" en "0"; resp. 1, 2, 3 en 5 strepen. Er bestond ook wel een letter die uit 4 strepen bestond, n.l. de "ch", maar die werd zelden of nooit gebruikt. Als die er ingestampt waren, werden ze gecombineerd met de letters die uit punten bestonden en weer werden vele oefeningen gedraaid, bestaande uit groepjes van steeds 5 letters. Daarna volgende de letters die uit punten en strepen bestonden, steeds weer volgens een bepaalde volgorde. Eerst de "a", "u", "v" en de "4". Daarna de "n", "d", "b" en "6". Vervolgens de "w", "j" en de "1". Dan de "r", "f" en "l", de "x", "p" en "k", de "g", "9", "z", "7" en de "3",  de "c", "y" en de "q", de "é", "2" en de "8". Daarna volgden nog de leestekens. De snelheid werd ook steeds iets opgevoerd en het hardop tellen werd niet meer gedaan. Nadat zo het hele alfabet was afgewerkt en er in gestampt was, werd er geoefend, geoefend en nog eens geoefend.

 

Het morse alfabet:

 

 

 

a          .-                      n          -.                      ?          ..---..                 é          ..-..

b          -...                    o          ---                     ,           --..--                  ch        ----

c          -.-.                    p          .--.                    .           .-.-.-                  ä          .-.-

d          -..                     q          --.-                    /           -..-.                   ñ          --.--

e          .                       r           .-.                     -           -....-                  ö          ---.

f           ..-.                    s          ...                     :           ---...                  ü          ..--

g          --.                     t           -                       =          -...-

h          ....                    u          ..-                     (           -.--.      

i           ..                      v          ...-                    )           -.--.-

j           .---                    w          .--                     "           .-..-.

k          -.-                     x          -..-

l           .-..                    y          -.--

m         --                      z          --..       

 

wachtteken                               .-...

sluitteken                                 .-.-.

kwijtingsteken                          ...-.-

uitnodiging tot seinen               -.-

Oproepteken                            -.-.-

noodsein                                 ...---...

 

In 2004 kwam er nog een nieuw morse teken bij, n.l. het apenstaartje (@)

@       .--.-.

 

En dan natuurlijk de houding achter de seinsleutel. Daar werd streng op gelet. Een goede houding (en natuurlijk maatgevoel) bepaalde de kwaliteit van je seinschrift.

Zit recht op. De toppen van de wijs- en middelvinger rusten op de knop en het bovenlid van de duim rust onder tegen de knop. De vingers zijn even gebogen en de duim is zo mogelijk gestrekt. De ringvinger en de pink zijn gekromd. De onderarm maakt een rechte hoek met de bovenarm en de onderkant van de pols en de onderarm komen in het verlengde van de hefboom van de seinsleutel. De vingers mogen de knop niet knijpen, doch luchtig er op rusten. In deze houding laat men de pols slechts even doorzwikken, waarbij alleen de onderarm beweegt en niet de bovenarm. De hefboom van de sleutel gaat met de pols mee en de contacten komen met een klik op elkaar. Daarna gaat de pols weer even snel naar boven en men hoort weer een klik van de opverende hefboom op het rustcontact.

Degene die de juiste houding niet kon aannemen en ook geen maatgevoel had, kwam hier in de problemen. Na het kerstrapport verdwenen dan ook de eersten van de opleiding.

 

De lessen van Glerum stonden dus in het teken van de punten en de strepen. En aangezien we dat 12 uur in de week moesten doen, waren we dus dagelijks in het seinlokaal te vinden.

Stuurmans- en werktuigkundige-leerlingen keken wel eens meewarig door de ramen als wij weer hardop zaten te tellen. Je moest het maar willen, marconist worden. Orde houden was niet de sterkste kant van Glerum, maar aangezien we door het seinen goed bezig gehouden werden, liep het meestal niet erg uit de hand. Ik herinner mij nog wel dat regelmatig de bovenkant van de centrale verwarming werd ingesmeerd met krijt. Glerum had de gewoonte daar regelmatig op te gaan zitten en zodoende liep hij dus vaak met dikke witte strepen achter op zijn colbert. Voorin de klas stond een tafel waarop twee seintoestellen waren geplaatst. Met behulp van papierstroken werd je seinschrift vastgelegd. Zodra je de sleutel indrukte kwam een in een inktbakje geplaatst wieltje omhoog en drukte zo punten en strepen op papier. Deze stroken werden nogal eens uit het raam gehangen, wat naar ons idee een feestelijke aanblik gaf. Als de wind vat kreeg op een strook werden er soms tientallen meters afgerold. De schoolleiding kon het echter niet waarderen.

Tegen het einde van het 2e jaar werden de seinlessen overgenomen door de heer Kokelaar waarbij ik al enige tijd bijlessen radiotechniek volgde. Hij was uitermate streng en zeer conservatief en zo anticommunistisch dat hij zelfs geen rode pen gebruikte om het schoolwerk na te kijken en zelfs de rode tegels in de gangen vermijdde. Ook zijn manier van lesgeven v.w.b. het seinen waren niet mis. De concentratiekampmethode noemden wij die. Zoals al eerder gezegd, hing de kwaliteit van het seinschrift o.a. af van de juiste beweging van de pols. Niet te hoog optillen en niet te ver laten doorzakken. Een aantal leerlingen had daar moeite mee en dat loste Kokelaar als volgt op. Boven de pols hield hij de punt van een passer en onder de pols een scherp potlood en zo liet men het wel uit het hoofd om de pols te hoog of te laag te houden.

Andere, zeer belangrijke lessen voor de aanstaande Radio-Officieren waren de lessen radiotechniek. Deze lessen werden gegeven door de heer Sanders, die ook de wiskunde- en radiopraktijklessen verzorgde. Sanders was een zeer kundig en rustig man. Hij had grote kennis van zaken. En dat niet alleen op zijn vakgebied, maar over allerhande onderwerpen. Eén ding had hij moeite mee. Het begrijpelijk op ons overbrengen. Hij kon vaak niet begrijpen dat je het niet snapte. Het was toch zo eenvoudig. Ik had het er in ieder geval best moeilijk mee.

 

We kregen les uit de boeken van de VERON (Vereniging voor experimenteel radio onderzoek in Nederland). In eerste instantie bevreemdde mij dit wel, daar deze boeken geschreven waren voor hen die het examen van zendamateur wilden halen. Wat moesten wij daarmee op een beroepsopleiding? Achteraf was het geen probleem, want de boeken (3 delen) behandelden de stof goed. De gehele materie was gericht op de buizentheorie wat zelfs in 1967 toch deels al achterhaald was door de snelle opmars van de transistor. Aan de transistor werd pas aan het einde van het tweede jaar aandacht besteed. Radiokunde was voor mij dus blokken geblazen. Gedurende de opleiding heb ik dan ook diverse malen bijlessen gevolgd van o.a. de heren Wilke (leraar aan de zeevaartschool) en Kokelaar (toen nog leraar aan de machinistenschool te Middelburg). Wilke gaf ook de radio praktijklessen waar o.a. vaardigheid werd bijgebracht in het solderen en in het maken van elektrische schakelingen.

In de loop van het jaar maakten we ook kennis met diverse soorten apparatuur die je aan boord kon aantreffen. Hierbij werd o.a. gebruik gemaakt van het boek van Sonnenberg "Moderne Radionavigatie Middelen". Ik heb les gehad uit de 5e druk van 1964. In dit boek werden diverse radiopeiltoestellen, radar, telefonieapparatuur en plaatsbepalingsapparaten (zoals Decca, Loran en Omega) behandeld. Behalve met de laatstgenoemden (Decca, Loran en Omega) kreeg je als marconist veel te maken met deze apparatuur. Niet alleen om mee te werken, maar ook om te onderhouden en te repareren. Ook een map met schema's was ons verstrekt van apparatuur die je in de radiohut of op de brug kon aantreffen.

Zo kregen we gedurende twee jaar onderricht in de volgende apparatuur:

De zenders SRA MT 250A en Globespan 1232 A, Reservezender Renovas ZR 5558, ontvangers BX925A en BC348, Richtingzoeker Lodestone,

Draagbare reddingbootinstallatie Disa Marinetta 71A07 en Echolood Kelvin & Hughes MS26B;

De radar werd in zijn algemeenheid behandeld.

 

Bovenstaande apparatuur kwam veel voor op de schepen van de Nederlandse koopvaardijvloot in de jaren vijftig en zestig. Er waren natuurlijk veel meer types ontvangers, zenders, peiltoestellen, etc., maar het was ondoenlijk elk apparaat te behandelen dat op de Nederlandse schepen voor kon komen.

 

Op het examen werd je ook stevig aan de tand gevoeld over de demonstratiezender. Dat was een geheel opengewerkte, uit 8 panelen bestaande zender. Echter was de opbouw van het systeem zodanig gekozen, dat men door het verwisselen van een paneel de opbouw van de zender kon wijzigen. Zo kon de zender kristalgestuurd zijn door een ander generatorpaneel te gebruiken. Ook kon men verschillende HF-versterkers plaatsen. Totaal beschikte men over 12 panelen. Dit apparaat verschafte je een goed inzicht in de werking van een zender. Ook op de zeevaartschool bezaten we een demonstratiezender, maar die stond al een paar jaar ingepakt in een kast. Na aandringen van de leerlingen werd de zender in elkaar gezet en konden wij daar dus uitgebreid mee oefenen. Verder had de heer Sanders eigenhandig vele schakelingen gemaakt die hij gebruikte tijdens zijn lessen.

 

Engels kregen we van de heer de Kubber en bestond hoofdzakelijk uit het leren van maritieme uitdrukkingen. Ook aardrijkskunde was gericht op de scheepvaart. Wereldwijd moesten alle havensteden, radiostations, zeeën, baaien, rivieren, etc. uit het hoofd geleerd worden. En dan natuurlijk de lessen nautische praktijk oefeningen van de heer Dop. Een zeer beminnelijk mens. Hij leerde ons knopen en splitsen en regelmatig gingen we roeien in de binnenhaven van Vlissingen. Verder hadden we nog de vakken Nederlands van de heer Kooiman, scheepskennis van de heer Posthumus, maatschappijleer van de heer Verhoeven en EHBO van dokter Vader, die maar steeds weigerde iets over geslachtsziekten te vertellen. In het 2e jaar was er nog een verplicht keuzevak, Spaans of economie. Ik koos voor Spaans.

Het eerste rapport kregen we in het najaar van 1967. In z'n algemeenheid niet slecht, maar duidelijk was te zien dat de meesten aan de radiotechniek een fikse dobber hadden.

Het kerstrapport gaf een zelfde beeld. Een aantal leerlingen gaven toen op. Zij hadden vooral moeite met het seinen wegens het ontbreken van een ritmegevoel. Iets wat absoluut noodzakelijk was om goed te leren seinen.

In het tweede jaar kwamen een aantal vakken te vervallen en werd de tijd gestoken in de examenvakken, t.w. seinen en opnemen, radiotechniek, voorschriften, Engels en aardrijkskunde. Gedurende het tweede leerjaar kon ca. om de drie maanden examen gedaan worden. De klas werd in de loop van dat jaar dan ook steeds kleiner.

Wat herinner ik mij van de zeevaartschool behalve de lessen. Natuurlijk de eind- en kerstbals in de sporthal van het internaat en de omgang met diverse medeleerlingen. De kantine van de school met de beheerder, de heer Flink. Een prima man, maar hij kon zo slecht tegen een grapje. Eén van mijn klasgenoten sprak hem eens als volgt aan:

"Mogge Flink, mag ik een bakkie pleur".

"Ik verkoop geen pleur, ik verkoop koffie", antwoordde Flink boos.

"Nou, geef me dan maar koffie".

"Je krijgt niks meer".

Omdat hij er altijd intrapte, werd Flink regelmatig in de maling genomen. Maar het was een beste vent.

De conciërge, Dulk, was ook iemand die je niet meer vergat. Ik denk dat ik hem het best omschrijf als 'streng doch rechtvaardig'. Er ontging hem niets.

Dan hadden we natuurlijk nog de administratie met Anneke en Corrie. We kwamen er vaker dan nodig was. En wat een triomf voor ons toen ze uiteindelijk allebei omgang kregen (en later ook trouwden) met een aanstaand marconist.

En dan de reis met de Prinses Margriet, het opleidingsvaartuig van de Nederlandse koopvaardij. Het tweede leerjaar was net aangevangen toen ik werd uitverkoren om een reis mee te mogen. Een reis duurde ca. 12 dagen. Vertrek was op een maandag; het weekeinde daarop lag men ergens in Europa in een haven en de daarop volgende vrijdag was men weer terug te Amsterdam. Per reis gingen 36 stuurmansleerlingen mee en 4 marconisten leerlingen. Voor de stuurmansleerlingen ware er 3 12-persoonshutten en voor de marconisten een aparte 4-persoons hut.

Ik ben mee geweest met reis nr. 33 van 19 t/m 33 augustus 1968. De stuurmansleerlingen kwamen van Terschelling. Dit was natuurlijk je reinste pracht. Van de bemanning herinner ik mij nog Kapitein Stapelveld (gek op Suske en Wiske), 1e stuurman Besançon, 2e (of 3e) stuurman Bos (grote mond), 3e stuurman Wamsteker, marconist Terhell (echt een luizenbaantje), bootsman Boon (verzorgde ook de kerkdienst) en Steward Eddie (ruig als een kokosmat).

We waren die maandag 19 augustus nog maar net buiten de pieren van IJmuiden of het schip stond al op zijn kop. Het was slechts windkracht 6, maar een grotere slingerbak als de Prinses Margriet heeft de Nederlandse koopvaardij m.i. niet gekend.

Het merendeel van de meevarende leerlingen was dus al snel zeeziek. De voorraad kotszakken moet gigantisch geweest zijn op dat schip. Leuk voor de bemanning om dat iedere 14 dagen weer mee te moeten maken. Ik had gelukkig geen last, maar was dan ook één van de weinigen. Terhell gebruikte mij dan ook voor allerlei karweitjes, zoals koffie halen of naar de machinekamer om één of ander attribuut op te halen.

In de radiohut was een lang bureau geplaatst waar de 4 leerlingen konden werken. Je kwam hier heel aardig met de praktijk in aanraking. Het opnemen van allerhande berichten, beluisteren van diverse soorten uitzendingen van verschillende radiostations, het nemen en uitwerken van de pers, etc. Ik kan mij niet meer herinneren of we ook mochten seinen.

 

De foto is niet genomen tijdens mijn reis. Wel is een klasgenoot op de foto te zien, Hans Goldschmitz. Op de foto is aan apparatuur te zien:

Reservezender Renovas, Hoofdontvanger Philips 8RO501, Reserveontvanger Sailor 46TN, KK-kast en daarboven de antenne schakelkast.

Verder stond er een hoofdzender Disa Mermaid II, AAT Disa 71G01 en waren er 2 richtingzoekers aan boord, een Marconi Lodestone 758C en een Zeevalk II. Begin jaren 70 is nog een TOR Sitor 6602A met Racal ontvanger geplaatst.

Buiten het radiowerk werd men ook bij toerbeurt ingezet voor corvée-werkzaamheden, bijvoorbeeld in de kombuis. Samen met Bun de Wilde (†) moest ik de eerste dag na de maaltijd naar de kombuis voor de afwas. De Wilde was behoorlijk zeeziek en toen hij in de kombuis zich over een pan met resten aardappel boog, werd hem dat duidelijk te veel. Hij spurtte een aantal trappen op naar dek. Op de laatste trap kwam hij de 1e stuurman tegen en deponeerde de inhoud van zijn maag keurig op diens schoenen. We zullen het commentaar van stuurman Besançon hier niet vermelden.

Nadat we buiten de pieren waren, gingen we richting Texel lichtschip, vandaar richting Engelse kust en de volgende dag ten anker in de monding van de Theems. Tijdens zo'n ankerperiode werden allerhande oefeningen verricht, zoals brand- en sloepenrol en uiteraard varen met de sloep. De 21ste augustus ankerden we bij Normandië en de volgende dag in de baai van Douarnenez (Bretagne).

Vrijdag  23  augustus liepen we Falmouth  binnen voor het weekeinde. 's Avonds mochten we stappen, maar we moesten op  tijd weer  aan  boord  zijn. En  ook niet  iedereen  mocht  weg. Een paar  moesten aan boord blijven om de wacht te houden. Uiteraard hebben  we  dancings en  café's bezocht. Als ik het nog  goed  herinner, moesten we vrijdag- en zondagavond om half elf  aan boord zijn en zaterdag om half twaalf of  twaalf uur. Te laat komen betekende strafcorvée. 's Maandags vertrokken we weer uit Falmouth voor een nieuwe week van oefenen en leren. We voeren langs de kust naar het Bristol Channel, vervolgens langs de zuidkust van Wales en weer richting Lands End. Er werd nog een keer geankerd bij Thorbay. Daarna weer langs de kust naar Wight en vandaar overgestoken naar de Franse kust. De 30ste augustus waren we weer terug in Amsterdam. Een zeer leerzame reis.

Twee singles gekocht in Falmouth

En in het 2e jaar kwamen de examens. Het examen bestond uit 3 delen, n.l.:

1e deel: seinen en opnemen (code en moedertaal)

2e deel: voorschriften, Engels en aardrijkskunde

3e deel: radiotechniek

Seinen en opnemen is nooit een probleem geweest voor code haalde ik een 10 en voor verstaanbaar een 9. Ik struikelde echter over de voorschriften. Dat had ik veel te licht opgenomen. Ik vond het erg taaie kost, maar uiteindelijk was het stampwerk. Ik heb toen nog wel techniek gedaan, maar ook dat niet gehaald. Bij het volgende examen was ik vrijgesteld van seinen/opnemen. voorschriften ging goed, maar weer was het de techniek die mij parten speelden. Het was kantje boord en had zelf de indruk dat het wel redelijk was gegaan, maar trapte op het laatst in een paar lullig opgezette vallen. Het examen werd afgenomen door gepensioneerde oude mannen die nog in hun eigen 'goede oude tijden' leefden, toen naar hun mening alles veel beter was. Ze misten nog al eens de affiniteit van het heden. Transistors bijvoorbeeld, werd amper over gesproken. Zij hadden er blijkbaar plezier in om je op het verkeerde been te zetten. Er was nog iemand die examen deed en die werd vrij vlot binnengeroepen en was geslaagd. Ik moest echter lang wachten en na ruim een half uur werd ik binnen geroepen. Mijn eindcijfer was een 5,5 en na lang dubben, had men besloten er geen 6, maar een 5 van te maken. Flink balen dus.

Twee maanden later kon ik het overdoen en toen was het resultaat voldoende en was het certificaat binnen. Na het afleggen van de belofte van geheimhouding kreeg ik het lang begeerde blauwe certificaat in bezit. Als ik wilde, kon ik gaan varen en dacht er over een buitenlandse maatschappij aan te schrijven. In Nederland was je als marconist aangewezen op Radio-Holland en daar gingen niet altijd even goede verhalen van rond. Mijn ouders vonden een buitenlandse maatschappij maar niets. In hun kennissenkring bevonden zich 2 gezagvoerders en die adviseerden ook om bij Radio Holland te gaan werken. Daar ben ik uiteindelijk voor gezwicht en ben in dienst getreden van Radio Holland.